Felix en Floor en het gouden zout
Kinderverhaal deel 19
Papa heeft eieren gekookt deze ochtend. ‘Mijn lievelingsontbijt!’ zegt Felix blij. Met zijn mes tikt hij vakkundig het dak van een eitje. Tsjak! ‘Mag ik het zout, pap?’ Meneer Feenstra reikt het zoutvaatje aan. Maar vlak voor Felix het te pakken heeft, houdt hij het plotseling in de lucht. ‘Zout!’, zegt hij met opgetogen stem. ‘…Of goud?’ Wat bedoelt hij in hemelsnaam, denkt Felix. Meneer Feenstra ziet de vraagtekens in zijn ogen staan. ‘Dat zal ik je uitleggen, jongen.’
Nog steeds houdt meneer Feenstra het zoutvaatje omhoog. Door het zachtjes te kantelen, laat hij de kristalletjes voor de ogen van Felix bewegen. ‘In zout kun je warmte opslaan’, vertelt hij. Het neemt vocht op, en dat geeft energie. Door er waterdamp aan toe te voegen, komt het weer vrij. In principe kun je van zout dus een warmtebatterij maken!’ Dan zet hij het vaatje met een klap weer op tafel en kijkt hij Felix nuchter in de ogen. ‘Helaas blijkt het een stuk lastiger dan gedacht’, zegt hij. ‘Het is nog niemand gelukt om het echt goed te laten werken. Maar áls het lukt, hebben we straks misschien genoeg aan een paar grote bergen zout, om hele woonwijken te verwarmen!’ De snor van papa wiebelt van enthousiasme op en neer.
Zout als batterij. Felix vindt het maar een gek idee. ’s Nachts ligt hij er wakker van. Of droomt hij juist? Zijn slaapkamer ziet er anders uit dan normaal. De muren zijn onregelmatig van vorm, en ze lijken wel te glinsteren. Er komt een warme gloed vanaf. Hij rekt zich uit en laat zijn hand langs de glinsterende kristallen glijden. Dan houdt hij zijn vingers tegen zijn lippen. ‘Ik wist het, zout!’ Heel warm zout, want het wordt steeds heter in zijn kamer. Op de gang knipt het licht aan. De deur zwaait open en Floor stormt naar binnen. ‘Felix, treuzel niet zo, we moeten aan de slag!’ Ze duwt een schep in zijn handen en trekt hem mee naar een hoek van de kamer. Met een zwaai zet ze haar schep in de muur, om er een grote brok zoutkristallen uit los te hakken. Ook Felix begin te graven. Ze maken een tunnel die steeds dieper wordt, en steeds warmer. Papa staat achter de tweeling en roept ze toe: ‘Doorgraven jongens, het wordt een strenge winter. Dat zout moet nu de wijk in!’
Felix, wordt wakker met een bezweet voorhoofd. Niet gek, want hij heeft zich helemaal in zijn deken gedraaid. ‘Een droom’, zegt hij lachend in zichzelf. ‘Ik wist het wel.’ Hij poetst zijn tanden en loopt nog slaperig de trap af. Aan de ontbijttafel zit meneer Feenstra al klaar, weer met van die lekkere gekookte eitjes. ‘Zout?’, vraagt hij aan Felix. Felix kijkt hem vol verbazing aan, en stottert: ‘n-nn-neee pap, geen zout voor mij. Doe mij vandaag maar iets lekker zoets!’